De eerste wereldoorlog in ons dorp: Julienne vertelt...
Dit verhaal werd overgenomen uit het boek "14-18 wereldoorlog" van de Geschied- en Heemkundige kring Zulte.
Op 20 juni en 6 augustus 1985 werd Julienne Malfait uit de Kerkstraat in Olsene geïnterviewd door een lid van deze kring. Julienne werd geboren in Olsene op 11 mei 1896. Bij het begin van de eerste wereldoorlog was ze dus 18 jaar. Het verhaal hieronder is de samenvatting van deze twee interviews: De oorlog is dus begonnen op 4 augustus 1914. Dat was een dinsdag. Maar op de zondagavond, 2 augustus, rond 10 uur, werden plotseling de klokken geluid in de kerk; dat gebeurde maar als er iets bijzonders was of als het ergens brandde. Wij gingen kijken wat er gaande was en vernamen dat het ging oorlog worden. De soldaten die op dat ogenblik met verlof waren, werden verwittigd dat ze binnen moesten. Twee dagen later was België dus in oorlog. |
Een voerman
Bron: Remeijer.nl |
Wij hoorden dat er wreed gevochten werd rond Luik, dan rond Brussel, dan Antwerpen. Onze hoofdstad was al in de handen van de Duitsers en ze kwamen altijd maar nader.
Wij hadden al in de gazetten gelezen dat in Leuven en omstreken de Duitsers tal van mensen gemarteld en gefolterd en vermoord hadden en dat ze overal waar ze kwamen hetzelfde deden. De mensen waren niet meer te houden, de een maakte de ander op, de een begon te lopen en de andere liep ook. Er heerste een algemene paniekstemming. Wij zijn gevlucht met Theofiel Vercruysse, hij woonde hier in dit huis en het was hier herberg, wij woonden in het huis hiernaast. (Kerkstraat) Hij was voerman van beroep, had een camion en paard en wij zijn daarmee gevlucht naar Deinze Kouter; wij hadden daar familie wonen. We vertrokken van hier, over de brug in de richting Dentergem. Aan de herberg ' 'De Vierschaar" op het kruispunt namen we de weg naar Gottem - Grammene, tot op de wijk "Jeruzalem". Dan naar Deins Kouter. Wij waren welgekomen bij onze familie. |
Diezelfde nacht nog zijn mijn vader en mijn broer Maurice teruggegaan naar Olsene om te zien hoe het daar was en wij hebben in het hooi geslapen. Er waren ook vijf zes kleine kinderen mee en daar waren geen bedden genoeg. Mijn vader en broer kwamen terug met het nieuws dat er niets bijzonders aan de hand was in Olsene en geen enkele Duitser te horen of te zien. Dan zijn we 's anderdaags morgen teruggekeerd naar Olsene, maar dan door Deinze en langs de Grote Steenweg.
Aan het kasteel van Olsene stond een troep mensen te kijken. Ze herkenden natuurlijk direct Theofiel Vercruysse maar wij staken ons weg in de camion om niet gezien te zijn, wij waren een beetje beschaamd. Van heel die tijd was er geen Duitser te zien geweest; de burgemeester had nog getelefoneerd hoger op maar niemand wist van iets. Later hebben ze die dag ' 'Vluchtersmaandag" genoemd, dat was de 24 augustus 1914. |
De foto komt uit 'De gekste dag van de oorlog', een boek geschreven door Siegfried Debaeke
en uitgegeven door De Klaproos |
Bron: nl.wikipedia.org/wiki/Ulaan
|
Rond diezelfde dagen, de eerste Duitsers die wij zagen waren Ulanen; ze kwamen van Kruishoutem en passeerden hier door de Kerkstraat naar de Leie toe.
Overal waar ze voorbijkwamen, in de Stationsstraat en op de Plaats en hier deden de mensen hun slagvensters dicht. Dat vonden de Ulanen zeer verdacht en hielden alles goed in het oog. Het schijnt dat ze al beschoten werden vanuit de huizen. Wij hadden de vensters beter opengelaten, dan zouden ze zo wantrouwig niet geweest zijn. In Olsene hebben ze niets misdaan. Wij hebben ze staan afloeren vanachter een struik in onze lochting, wij waren wel curieus om ze eens te zien maar niet van dicht bij. Dat waren mannen te paard met een lange lans waaraan een vaantje hing en ze droegen een helm met plat bovenstuk. |
Het was al oktober 1914 toen het gros van het Duits leger hier in de streek aankwam, in ieder geval in Olsene. Ze kwamen van Ouwegem, Lozer, Kruishoutem langs binnenwegen, niet langs hoofdwegen. Die weg heeft nu nog de naam van de "oorlogweg".
Hier in onze straat stond het vol met soldaten en munitiewagentjes. Intussen kwamen ze rond in de huizen om soldaten in te kwartieren. Ze zijn hier wel twee drie dagen gebleven, de brug was gesprongen en ze konden dus niet direct over de Leie met hun wagens. Wij kregen ook drie soldaten op kwartier; ze vroegen eten: Fleisch und Kartoffeln. Fleisch, dat verstonden we nog allicht, maar Kartoffel, dat ging er niet direct in. Ze legden het ons uit met handen en voeten tot we snapten dat het aardappels waren. Ons moeder gaf ze eten en dan legden ze zich te slapen onder de stoof met het hoofd op hun ransel. |
Eerste brug over de Leie - Bron: heemkunde-zulte.be
|
Ze legden een noodbrug over de Leie maar niet direkt op dezelfde plaats waar ze altijd lag, d.i. aan het brughuis.
Tussen de twee hofsteden die er nu nog staan, links van het kerkhof, was een straatje naar de Leie, ze hebben de brug beginnen leggen van daaruit, over de Leie naar de herberg "De Vrede". Dat was maar een voorlopige brug, zogezegd een vlottende brug. De vaste brug op de gewone plaats hebben ze maar later gelegd, het was ook nog maar een houten maar ze heeft dienst gedaan tot nog lang na de oorlog. Als ze dan met hun wagentjes en al hun materiaal over de Leie geraakten, zijn ze vertrokken. Dan begonnen dus de vier jaar bezetting. |
De Duitsers richtten kommandanturen op; Olsene kwam onder de kommandantur Tielt, Zulte en Machelen ook. Alle dagen moest een koerier met de velo om de bevelen naar Tielt.
Het eerste jaar van de oorlog waren ze nog zo streng niet maar later wel. Wij mochten van Zulte tot Deurle gaan. Gans West-Vlaanderen was operatiegebied en de Leie vormde de grens. Hier was het etappengebied, dat kunt ge zien op mijn oorlogspaspoort, die stempel E4 betekent 4de Etappengebied. Wij mochten dus tot Deurle gaan. Tussen Deurle en Latem stond een cafeetje "In den Berrelen Jan" (Houten Jan). Daar konden de mensen van de kommandantur Gent en de mensen van alhier malkander ontmoeten en spreken. We kregen voedsel van 't Komiteit: een klein beetje suiker, meel, spek, gerookt vlees dat naar het hout smaakte, het was te lang onderweg geweest in houten kisten, dat kwam allemaal van Amerika. Ik heb nog mijn kaartje van de bevoorrading. Hier was ook een melkhuis, dat was langs de grote baan bij Fierens. De boeren moesten hun melk leveren, zij zelf mochten niet karnen maar ze deden het toch in den duik. Het waren maar de huisgezinnen met kleine kinderen en zieken die melk kregen. In die tijd waren het maar de boeren die boter hadden en men moest al goed bevriend zijn met ze om een klein beetje boter of een kannetje karnemelk te krijgen, het was lijk een stuk van hun ziel weggeven. Er bestond ook soepbedeling voor de schoolkinderen. Dat gebeurde hier in de Kerkstraat, in de gebouwen van Adolf Meheus. Ik heb daar ook nog soep helpen bestellen. Alle dagen om 3 uur kregen de kinderen een teloor soep met een klein stukje wit brood. |
Ik weet niet meer juist wanneer het Duits uur werd ingevoerd maar iets is zeker: om te beginnen werd de tijd vervroegd met TWEE uren.
In de winter was het dan al donker vanaf 4-5 uur namiddag. In Olsene is men nooit verplicht geweest de herbergen te sluiten, bier en schnaps zijn nooit verboden, de brouwerij werkte voort. Ik weet ook niet meer op welk tijdstip maar al de duiven zijn moeten gedood worden, mijn vader had er ook. Er waren toen al liefhebbers die echte kampioenduiven bezaten en ze natuurlijk wilden behouden. Twee Olsenaren zijn daarvoor aangehouden geweest. Ik geloof Benoot die in de Statiestraat woonde en een zekere Dhondt, op de baan naar Kruishoutem. Zij werden naar Duitsland gestoken maar in zover ik weet allebei behouden weergekeerd. Het was ook verboden per velo te rijden. |
Als het op het einde liep met de oorlog werden op een nacht mijn vader en mijn broer door de Duitsers van hun bed gehaald. Zij en vele anderen moesten samenkomen in "De Zwaan". Daar werden ze geschift, het kwam ook aan de beurt van mijn vader en mijn broer. Mijn vader was metser van beroep. Bij gelegenheid werkte hij voor Jules De Backer van Deinze, ondernemer, die gewoonlijk voor de kommandantur werkte. In de fabriek van Van De Weghe zaten Russische krijgsgevangenen en mijn vader had daar enkele karweitjes moeten uitvoeren voor rekening van De Backer. Door het feit dat deze laatste in dienst stond van de kommandantur, was mijn vader in het bezit van een "Arbeitsausweiss". Door het feit dat hij dat kon vertonen op die bewuste nacht, werden hij en mijn broer weer vrijgelaten. Dat kaartje heb ik nog in mijn bezit. (Die "Arbeitsausweiss" draagt als datum 10 oogst 1918, dus zowat drie maand voor de wapenstilstand). Er waren al vele mannen opgeëist in Olsene op dat ogenblik en die zaten allemaal in de streek van Sedan. Maar zij die op het laatst gepakt werden, moesten allemaal naar de frontstreek gaan werken.
|
Mijn moeder is plotseling overleden op 18 september 1918, aan een hartaanval.
De oorlog is voor Olsene het vreselijkst geweest gedurende de maanden oktober en november 1918, bij het achteruittrekken van de Duitsers. De juiste datum weet ik niet meer maar het was oktober. Al de mensen die in deze straat (de Kerkstraat) woonden, werden op zekere morgen verwittigd door de Duitsers dat ze hier weg moesten. Wij wisten allemaal wel dat er iets gaande was, dat de Duitsers aan het wijken waren maar meer niet. Niemand verwachtte dat er hier aan de Leie zo vreselijk zou gevochten worden. Wij hadden toch al 't een en 't ander ingepakt en op een karretje geladen, een karretje op velowielen: mondvoorraad en ook een zware koffer met kleren. In de namiddag rond vier uur kwamen ze zeggen dat het absoluut hoog tijd was om te vertrekken. Waar naartoe? Dat wist niemand. Al de inwoners van de Kerkstraat werden uit hun huis gejaagd en naar de Plaats gedreven, aan de kerk. Daar werden we verdeeld in groepen van 35 en twee Duitsers leidden ons weg in de richting van Deinze. Ik zou ze nog allemaal kunnen noemen die in onze groep waren : Flor Verpraet was erbij, Julienne Verpraet-Van Hoecke, Vrouw Van Den Berghe, enzovoort. |
Er waren mensen met een kruiwagen, anderen met een hondenkar, wij dus met dat licht karretje op velowielen. Wij hadden het te zwaar geladen en we waren nog van Olsene niet als het ineenstuikte, we waren nog maar ergens aan de gendarmerie.
Mijn vader vroeg toelating aan de Duitsers om een ander voertuig te gaan vragen op een klein hofstedeke waar nu de zaak Van De Wiele is, dat hoeveke bestaat allang niet meer. Daar kon men ons niet helpen. Dan maar naar het hof van het kasteel en daar kregen we een driewielkar. Wij laadden alles over en dan weer vooruit; mijn vader en broer trokken en ik en mijn zuster staken. Als we in Deinze op de Knok kwamen, ging een van de Duitsers naar de Kommandantur vragen waar ze met ons naartoe moesten, maar die Kommandantur bestond al niet meer in Deinze, ze was al vertrokken. Weer vooruit, richting Gent. Voorbij de bloemmolens in Astene riepen de Duitsers: Halt ! Het werd avond. Rechts van de baan stonden vier huisjes in een rij en de soldaten gingen daar aankloppen, daar was geen mens meer thuis, waarschijnlijk ook op de vlucht. Daar hebben wij de nacht doorgebracht, in een bed of op de grond of op een stoel, de kinderen natuurlijk zoveel mogelijk in een bed. Vijfendertig mensen in vier kleine huisjes. De Duitsers bevolen dat wij al onze bezittingen moesten buiten laten om plaats te winnen in huis en de mannen moesten om beurt de wacht houden. |
's Anderdaags koffie gemaakt, een brok gegeten en weer op weg.
Wij kwamen in Latem op het kruispunt waar de weg naar het dorp leidt. Daar waren ook andere vluchtingen op weg, die zeiden dat ze naar Merelbeke trokken en wij mee. De Duitsers gingen niet verder mee met ons. In Leerne en Latem werden bij de boeren paarden en wagens opgeëist, alles wat de vluchtelingen mee hadden, werd daarop overgeladen, ook onze kar werd meegetrokken, de kinderen op de wagens en wij te voet. Over Zwijnaarde en Zevergem, de Schelde over naar Merelbeke; daar kwamen we aan rond 7 uur van den avond. Weerom de vraag: waar nu naartoe? Wij werden verwezen naar een tehuis voor wezen op de baan naar Schelderode, daar was geen plaats meer. Dan verderop, altijd maar rijden en rijden. Op driekwart uur van Merelbeke dorp, tussen Melsele en Schelderode, landden we in een school waar ook Duitse soldaten gelegen hadden, op de wijk "Kwenenbos". Wij sliepen op hét stro dat daar lag en in twee dagen tijd zaten we vergoord in de luizen. |
Wij hebben daar veertien dagen verbleven. Van de karren en wagens werd telkens een wiel afgenomen voor wij gingen slapen en bij ons gezet, om niet gestolen te worden.
Wij zaten daar tegen de Schelde. Opeens kwam men zeggen dat ook daar ging gevochten worden en dat we weg moesten. We stonden dus weer op straat. Van mensen die daar woonden kregen we de raad: "Ga naar Gent, daar vangen ze vluchtelingen op". Weer naar Merelbeke centrum en vandaar naar Ledeberg. Onze groep van vijfendertig mensen was intussen al uiteengegaan, elk trok zijn plan. Wij waren nog samen met een andere familie. Wij zijn drie vier dagen in Ledeberg gebleven, in een huis op de tweede verdieping. Daar was ook een inrijpoort en we konden onze kar binnen zetten. Wij gingen elke dag beurtelings de soep halen en op zekere dag werd mijn broer die toen negentien jaar oud was opgepakt door de Duitsers en meegeleid; samen met nog veel andere mannen werden ze in de kerk van Merelbeke gedreven. Daar konden wij ze nog wat eten en kleren geven maar wat er verder met ze gebeurde hebben wij maar later geweten. Wij waren ingeschreven in Gent bij het Vluchtelingenbureau en we kregen eten van 't Komiteit, zoals de inwoners. |
Soepbedeling
Bron: beeldbank Gent |
Door het feit dat we in Ledeberg zaten, moesten we elke dag over de brug voor onze bevoorrading en op zekere dag vernamen we dat al de bruggen over de Schelde in de lucht zouden vliegen. Dus zo vlug mogelijk naar de overkant om nog aan ons eten te geraken. Daar zijn wij dan in een leegstaand huis getrokken tot aan de wapenstilstand. Op zekere dag vernamen we dat ons broer met andere opgeëisten zich op een schip bevond in Gentbrugge. Ik ben hem gaan bezoeken en heb hem weer wat eten meegegeven, dan ben ik nog naar de dichtsbijzijnde herberg gelopen om zijn drinkbus te laten vullen met bier, het schip lag gereed om te vertrekken. Daar waren vier schepen volgeladen met opgeëisten. Na de oorlog heeft mijn broer ons dan zijn verder wedervaren verteld. Zij zijn van daar naar Willebroek gevaren en hebben er bomen moeten vellen langs het kanaal. Intussen was het wapenstilstand, zij hebben altijd gevreesd naar Duitsland gedeporteerd te worden maar het is nooit zover gekomen. Hij is dan te voet van Willebroek gekomen. In Wetteren heeft hij de laatste Duitsers zien vertrekken en de eerste Belgen ontmoet. Hij bracht de nacht door in Gent in een huis aan "De Sterre" 's Anderdaags weerom te voet naar Olsene.
Wij waren dus nog in Gent op de dag van de wapenstilstand. Als we 's morgens opstonden, was gans de straat al in rep en roer, men riep van alle kanten: "De Alliés zijn daar !" Gans de nacht hadden we nog horen schieten en 's morgens hoorden we niets anders meer dan accordeonmuziek en zingen en lachen. Ons lokaal van bevoorrading was op de Vrijdagmarkt, nummer 44, ik weet het nog goed, maar wij geraakten bijna niet meer tot ginder van al het gewoel. |
11 november 1918, de oorlog was gedaan.
Ons vader kwam eerst kijken hoe het stond met ons huis en onze bezittingen: al de ruiten uit en al de pannen af, maar anders niets, de muren stonden nog recht, we waren al tevreden. Alles tesamen zijn we vier weken weg geweest. De boer die ons zijn driewielkar geleend had, was in de hoogste hemel dat hij die terugzag. Het was de énige kar die hij nog op zijn hof had, al de andere hadden de Duitsers meegepakt. De oorlog was voorbij. Wij hadden vier weken lang een zwerftocht beleefd maar als we thuis kwamen, zagen we wat in onze gemeente gebeurd was. Hier hadden de mensen een echte "Hel" beleefd: al die doden ! Wij mochten ons nog gelukkig achten dat we weggejaagd werden. |